-
1 company
n. gezelschap; maatschappij; firma, vennootschap[ kump(ə)nie]♦voorbeelden:1 John's good/bad company • John is een gezellige/ongezellige kerelbear/keep someone company • iemand vergezellen/gezelschap houdenpart company from/with • scheiden van, verlatenin company • in gezelschapin company with • samen metrequest the company of • inviterenkeep company with • omgaan met, verkering hebben met2 have/expect company • visite/bezoek hebben/krijgen→ two two/II 〈zelfstandig naamwoord; werkwoord enkelvoud of meervoud〉1 gezelschap ⇒ groep, gemeenschap, toneelgezelschap2 onderneming ⇒ firma, bedrijf, maatschappij, vennootschap♦voorbeelden:
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский